Laatste wijziging
15 oktober 2018
De duindoorn kregen door de veranderde omstandigheden de kans om zich in de binnenduinen sterk uit te breiden. De Kievitenwei was gedeeltelijk van plaats veranderd en bevatte door de veranderde afwateringssituatie nu permanent water. Hetzelfde gold voor Het Breed. Voor de oorlog was dit een zandige, schaars begroeide vlakte die zelfs voor beweiding nauwelijks geschikt was. Het waterpeil kon na de oorlog op Het Breed hoog gehouden worden, waardoor het voor een aantal vogelsoorten een aantrekkelijke biotoop geworden was. Hier broedden vooral weidevogels als tureluur, kievit, grutto, maar ook scholeksters en kemphanen. Uit verslagen blijkt dat Het Breed 's winters als een soort verzamelvat voor elders in het terrein aflopend water fungeerde. 's Zomers viel Het Breed vaak droog. De Klutenplas had echter het gehele jaar water, omdat deze plas vooral gevoed werd door grondwater.
'De Beer is in de bezettingsjaren ontzettend veranderd.' Zo begint het rapport van opzichter Van Doorn over de toestand van De Beer vlak na de oorlog. Van Doorn geeft in dit rapport van 14 augustus 1945 een vrij gedetailleerd beeld van de toestand van het landschap op De Beer. Speciale aandacht besteedt hij aan de broedterreinen en aan de vogels. Van Doorn: 'Iemand die het al dien tijd niet heeft bezocht, zal zich eerst goed moeten oriënteren alvorens hij weet waar hij is. En dan komt hij wellicht tot de vraag: "heeft het nog nut om deze terreinen als natuurmonument te handhaven", welke vraag hij misschien in ontkennenden zin wil beantwoorden. We kunnen er echter van op aan dat een serieuze waarnemer tot de volgende conclusie komt: "er is veel vernield en verloren gegaan, maar er zijn ook aanwinsten te boeken, goede gedeelten zijn bewaard gebleven, de vogelwereld heeft zich reeds voor een groot gedeelte hersteld".' Wat verder volgt zijn beschrijvingen van de vele door de Duitsers gebouwde verdedigingswerken, maar ook van de elementen van De Beer die bewaard zijn gebleven of zelfs nieuw zijn ontstaan. De schade is overal groot, maar toch het grootst aan de noordkant. Hier ligt het omvangrijke Kernwerk. De nabijgelegen Vlierenlaan - ooit de trots van De Beer - is 'grondig vernield' en: 'hier is alles onherkenbaar veranderd'.
De gebeurtenissen in de oorlogsjaren hebben dus grote aanslag op De Beer gepleegd. Het was na de oorlog dan ook bijzonder moeilijk om de zaken weer enigszins op orde te krijgen. Zo goed en zo kwaad als het ging, zette de stichting de herstelwerkzaamheden in gang. Het gebrek aan geld en hulpmiddelen én de aanwezigheid van militairen, militaire objecten en zelfs een gevangenenkamp in het gebied bemoeilijkten echter de voortgang.
Na de oorlog was De Beer jarenlang voor het publiek gesloten. Het was in het begin zeker ook niet ongevaarlijk, omdat het gebied was vergeven van de mijnen. In 1948 was het natuurmonument weer zo ver op orde dat het voor het grote publiek kon worden opengesteld. Een klein berichtje in De Kampioen van april 1948 maakte melding van dit heugelijke feit.
En het weekblad Panorama meldde een jaar later, op 30 juni 1949, trots: 'En thans is het er weer bijna even mooi als vroeger'. De vogelstand bleek, zo meldde het artikel, ook al weer behoorlijk hersteld, want er was sprake van 'duizenden kokmeeuwen, visdiefjes en grote sternen broeden daar als het ware mannetje aan mannetje' en 'vooral bij het bezichtigen van de grote sternkolonie zult u een onwisbare indruk krijgen van het grootste natuurleven op De Beer'.
En inderdaad het aantal broedparen van bijvoorbeeld het visdiefje en de grote stern steeg snel na de oorlog. Begin jaren vijftig waren de aantallen al weer op het vooroorlogse niveau. De Beer had dus weliswaar zwaar te leiden gehad onder de oorlog, maar in het begin van de jaren vijftig leek alles toch weer aardig op orde te zijn. We praten dan over een natuurmonument ter grootte van nog steeds ongeveer 1000 ha. Er broeden 20.000 paren vogels. Het is op dat moment zelfs de belangrijkste vogelbroedplaats in Nederland.
En we kunnen verrast zijn over de vogels die al weer in 1945 op De Beer werden aangetroffen. En dat zeker niet alles ten kwade was gekeerd, blijkt ook uit het verslag van Korfmaker van mei 1947: 'Zo is ook de kreekvallei ten oosten van de westelijke dijk tegenover de dijkplas geheel met parnassia begroeid, waartussen duizendguldenkruid bloeit en over het geheel bestrooid is met kleine mooie witte bloempjes met een geel hartje, zodat het gehele terrein er uitziet of ware het behageld.' Maar ook na de oorlog bleek De Beer niet gevrijwaard van ingrepen. Het onder het zand van een aantal bunkers die niet opgeblazen waren, vroeg grote hoeveelheden zand. Dit zand werd weggehaald bij de Middenschans; hierdoor ontstond daar een meertje.
Hiervoor lazen we al een lyrische beschrijving die Korfmaker gaf van de Kreekvallei. En natuurlijk, de faam van De Beer was grotendeels gebaseerd op zijn vogelrijkdom. Dat blijkt ook uit de verslagen van Korfmaker. Maar naast al die uitbundige beschrijvingen van het vogelgebeuren passeerden toch ook wat mooie plantenpassages de revue. Het Breed en ook de duinvalleien zagen er soms prachtig uit. Korfmaker: '[...] dan zou iemand die voor het eerst dit ziet en van zo'n landschap houdt, van louter emotie de handen in elkaar slaan.' Het is natuurlijk een lustoord voor de watervogels, maar ook voor de plantengroei pakte het goed uit. Hier vonden we bijvoorbeeld uitgestrekte velden van de zilte waterranonkel. En wat hiervan te denken: '[...] aan de oever ten oosten van Kievitenplas zeker een 45 moeraswespenorchide?en omringd door duizendguldenkruid en parnassia, welke zich op deze plaats ook zeer uitbreidt. Er tussen in bloeiden dan de watermunt, wit en geel walstroo enz. zodat dit hoekje voor de plantenliefhebbers(sters) een waar paradijsje was...'
Wat hier te zien was, was het karakteristieke duinmeer en de natte duinvallei, zoals die vroeger op grotere schaal in Nederland voorkwamen. Permanente begroeiing ontstond meestal pas als uitstuiving tot het grondwaterpeil had plaatsgevonden. We mogen gevoeglijk aannemen dat dit peil in De Beer hoog heeft gelegen, omdat van enige wateronttrekking aan de duinen op De Beer, voor zover we weten, nooit sprake is geweest. De pionierbegroeiing in jonge, kalkrijke duinvalleien behoorde tot die van knopbiesverbond. De knopbies effende de weg voor het voorkomen van onder andere de vleeskleurige orchis, de moeraswespenorchis, parnassia, geelhartje en sturmia. Uit de beschrijvingen kunnen we opmaken dat inderdaad enkele van deze soorten aanwezig zijn op De Beer. Zo meldde Korfmaker in juni 1949 opgetogen de vondst van de vleeskleurige orchis. Onvermijdelijk was hierbij echter dat, zonder ingrijpen, de plassen geleidelijk aan dichtgroeiden met riet.
Vele jaren kwam ook de gele hoornpapaver op De Beer voor; een plant die op De Beer een van zijn noordelijkste groeiplaats in Europa had. Het is een karakteristieke plant voor het begraven vloedkenmerk, evenals de zeeraket en de zeekool. In de luwte van de zeereep vonden we op De Beer verder de blauwe zeedistel en natuurlijk de zeewinde en de zeewolfsmelk. De zuidpunt was daarentegen na de oorlog landschappelijk niet meer van veel betekenis. De bioloog Westhoff merkte hierover op in een beschrijving van de situatie aan het eind van de jaren vijftig: 'Het zijn dan ook maar armzalige overblijfselen van de vroegere vegetaties van Riet (Phragmites communis) en Zeebies (Scirpus maritimus) op het Wijde Slijk.'
Alles bij elkaar kunnen we slechts met verwondering kennis nemen van de uitzonderlijke natuurwaarde van De Beer. Het is goed hierbij te bedenken dat we praten over de situatie van na de Tweede Wereldoorlog, toen door het vele onderzoek en de inventarisaties geleidelijk aan een goed beeld ontstond van de vegetatie van De Beer. We kunnen ons daarentegen slechts een flauwe voorstelling maken van het hoe uitzonderlijk het voor de Tweede Wereldoorlog geweest moet zijn, toen De Beer nog een echt dynamisch duinsysteem was.
15 oktober 2018
– – – –
— Wandeling over De Beer, eind jaren vijftig/begin jaren zestig
Tekeningen die Chris Schut in 1947 van het landschap van de De Beer maakte met de onmiskenbare restanten van de Duitse bezetting. Bron: Stadsarchief Rotterdam.