Natuurmonument De Beer

6 september 1958

In het hoofdstuk 'Ten volle gerechtvaardigd' uit Een eersteklas landschap beschrijft auteur Ed Buijsman hoe zomer 1958 de werkzaamheden voor de aanleg van Europoort van start gingen. De officiële startdatum was 11 juni 1958. Toen gingen op Rozenburg de hoempa's tekeer, loeiden sirenes, explodeerden bunkers en putten een drom hoogwaardigheidsbekleders zich in hun speeches uit in superlatieven om het grootse karwei te bewieroken. In zijn rede stipte minister-president Drees terloops aan dat er ook nog een recreatieprobleem op te lossen was. Daarmee doelde de excellentie op de aanstaande liquidatie van De Beer. Degenen die menen dat de gewoonte om natuurbehoud en recreatie over één kam te scheren van deze tijd is, vergissen zich. De Rotterdamse burgemeester Van Walsum sprak tijdens de aanloop naar de 11de juni 1958 steeds halsstarrig over het recreatiegebied De Beer. Zijn minister-president en partijgenoot Drees dacht er dus niet anders over.

Zomer 1958 volbracht ik de laatste maanden van de 21 maanden durende militaire diensttijd. In die maanden waren er conflicten met de krijgstucht en tijdens de schaarse resterende vrije weekeindes scooterde ik om redenen van galante en/of ornithologische aard naar elders in den lande gelegen bestemmingen. Na een excursie op 19 april kwam ik daardoor de hele zomer niet op De Beer, tot 30 augustus. Die tocht leverde onder andere een Steltkluut, vijf Lachsterns en een man Grauwe Kiekendief op. Tekenend voor die tijd - en nu verbazingwekkend - is dat de toen waargenomen 27 Lepelaars en een Grauwe Gans in het dagboek een onderstreping kregen. De Tortelduiven van die dag niet, een soort die nu een applaus in de wacht zou slepen. De twee Morinelplevieren kregen in het dagboek een dubbele onderstreping.

De week daarop zwaaide ik af uit militaire dienst. Twee dagen later, op 6 september 1958, ging het opnieuw naar De Beer met als primair doel Morinelplevieren. Mijn moeder had Bengt Bergs Lahol, mijn vriend uit Lapland al op prille leeftijd tussen mijn prentenboekjes gemoffeld. Ze begeerde ten minste zo hevig als ik het Groene Strand van De Beer af te speuren naar deze enigmatische vogels en reserveerde voor zichzelf de duozitting van de Vespa.

De scootertocht ging via Maassluis, waar in 1958 de toen dertienjarige Maarten 't Hart de ervaringen opdeed die hem zijn hele leven schrijfstof zouden bezorgen. Op Rozenburg heerste een sfeer van een op handen zijnde veldslag, waarbij het er naar uitzag dat het middelpunt van de strijd zich zou afspelen niet ver van opzichter Korfmakers woning De Blencken. Een paar dagen later zou Hare Majesteit geflankeerd door een glunderende Van Walsum het sein geven om met de baggerwerkzaamheden te beginnen. Om De Blencken te bereiken was daarom al een omleiding aangelegd. Van daar begon de wandeling, met op de plek waar de Vlierenlaan afboog naar het zuiden de beslissing eerst naar de Zuidpier te gaan, of verder de Vlierenlaan te volgen met wellicht een Draaihals en in ieder geval zangertjes. Ter hoogte van de Buitenplas was dan een doorsteek mogelijk naar het Groene Strand. Alvorens dat te bereiken moest eerst nog een duindoornstruweel worden gepasseerd en daarna een strook met geultjes en zilte vegetatie. Die locatie had faam omdat er in de nazomer kans bestond op Waterrietzangers. Die 6de september was de keus niet moeilijk. De ruimte van de zeereep en het fijne vooruitzicht om vanaf de Zuidpier te zwerven richting het wijde Groene Strand, met de blik zuidwaarts gericht, naar het hart van de Delta, was te aanlokkelijk. In de waterwegmonding vloog een juveniele Kleine Jager, Grote Sterns, Visdieven, twee Zwarte Sterns en er passeerde een lijntje Zwarte Zeeëenden. Daarna ging het richting Groene Strand.

Lahol

In de vorige eeuw hadden enkele generaties vogelaars de gewoonte in de nazomer naar het Groene Strand van De Beer te reizen om er naar Morinelplevieren te speuren. Toen na de liquidatie van De Beer op de Maasvlakte een terrein ontstond dat qua omvang, structuur en vegetatiedek wat weg had van het Groene Strand, kwamen de morinellen zowaar jarenlang daar ook pleisteren en dromden vogelaars naar de Maasvlakte om zich aan Lahol te vergapen in een entourage overigens die grondig verschilde van het voormalige Groene Strand.

In Het Vogeleiland lezen wij dat de auteurs de morinellen vanaf 1927 jaarlijks vaststelden en in Nol Binsbergens 'Uit Neerlands Vogelleven' staat een verslag hoe de auteur met zijn vrienden in de jaren dertig van de vorige eeuw een morinellentocht ondernamen. Ruwweg twintig jaar later, vanaf midden jaren vijftig, kon het tijdens weekenddagen al knap druk zijn met morinellenspeurders. Een groepje op het immens wijde Groene Strand rondkruipende lieden gaf dan aan waar de vogels zich ophielden. Omdat menigeen de spreekwoordelijke tamheid van de vogels wilde uitproberen en ze fotograferen, konden deze personen daarbij de wonderlijkste houdingen aannemen, houdingen die soms iets weg hadden van poserende pinupgirls. Bij die sessies waren het wé?l de Morinelplevieren die poseerden.

Die 6de september was het Groene Strand een grote verlatenheid; het kon niet fraaier, maar het werd wel zoeken. Uit ervaring wist ik hoe moeilijk het kon zijn de vogels te vinden op het wijde Groene Strand, zeker indien ze door de hurkjes gingen om te rusten en de zacht bruine tint van hun bovendelen samensmolten met de bodemkleur van de hogere delen van de vlakte en men het in feite moet hebben van de brede bruingele wenkbrauwstreep. Mijn moeder en ik zwierven een poos rond. Steeds vogels. Drie Boomvalken en bij het standaardpakket steltlopersoorten bevonden zich vandaag Krombekstrandlopers. In totaal waren er vijf Bruine Kiekendieven en zowaar ook een Buizerd een soort die, thans ondenkbaar, in het dagboek een speciale decoratie meekreeg. De eerstvolgende Buizerd zou ik pas op 18 oktober zien, zes De Beer excursies na deze. Verbazing om op het Groene Strand een groep van 15 Patrijzen op te stoten, dus in een voor deze soort wel heel ongewoon habitat. Pas nu realiseer ik me dat de deining in de achterliggende landbouwpolders van Rozenburg de vogels kan hebben verdreven. Op de zwerf- annex speurtocht over het Groene Strand kwamen we langs de locatie waar we eerder Waterrietzangers aantroffen. Ik kon een zigzagje door het gebiedje niet laten en het was prompt raak: het beeld van de Waterrietzanger van 6 september 1958 draag ik mee.

Maar de dag vorderde en nog geen Morinelplevieren. Ver naar het zuiden, halverwege Paal 122 en 123, zwenkten we af richting strand met de bedoeling om vóór de brede, niet te passeren getijdengeul af te buigen naar het noorden en dan de lange ovaalvormige wandeling af te ronden.

Het kwam er niet van. Na een nieuwe stop om het Groene Strand met de verrekijker af te zoeken (tegenwoordig zeggen we scannen) succes: helemaal niet veraf een morinel, die met zijn 'rollende' stop-and-go motoriek schuin op ons afkwam, een paar meter van de vogel af nog eentje?! Een scan over tientallen meters resulteerde uiteindelijk in elf stuks, die in los troepverband onze kant uitkwamen. De hele ambiance van de schitterende septemberdag en de onbegrensde ruimte van het Groene Strand leende er zich niet voor te beginnen aan een tijgersluip-gangachtige kruippartij om de tamheid van de vogels te beproeven. Mijn moeder en ik namen plaats op een bultje en zagen vandaar het aanrollende frontje morinellen naderen. Bij sommige waren nog sporen van het zomerkleed te zien, andere pakten uit als juveniele vogels. Enkele passeerden op een paar meter afstand, hetgeen mijn moeder inspireerde om een paar zinnen uit Bengt Bergs boek 'Lahol' te citeren: 'u met een groot bruin oog aanziend.'

Dat half uur bij de Morinelplevieren, ja die hele fijne septemberdag in de stilte en bij de vogels scherpte nog eens extra in welke misère onafwendbaar was, dat een onvervangbaar gebied op het punt stond verloren te gaan. De lange wandeling terug vond grotendeels met naar binnen gekeerde blik plaats. Ik nam mij voor de komende tijd zoveel als mogelijk terug te keren. In september 1958 werden dat vier excursies, het hele najaar van 1958 dertien. Een week later, op 13 september 1958, beroerde Hare Majesteit een knop waarop veel kabaal losbarstte en een baggermolen begon te graven.

 

Laatste wijziging

15 oktober 2018

Terzijde

Iek Ouweneel besluipt een morinelplevier op De Beer

Iek Ouweneel besluipt een morinelplevier op De Beer, september 1959. Foto Karel Schot; collectie Gerard Ouweneel.

 

Morinelplevier op De Beer

Morinelplevier op De Beer, september 1949.
Foto Frans Kooijmans.

 

Karakteristiek tafereel op De Beer: een morinel fotograferen

Karakteristiek tafereel op De Beer: een morinel fotograferen. Foto Henk Vogelzang; collectie Ed Buijsman.

 

Karakteristiek tafereel op De Beer: een morinel fotograferen

Karakteristiek tafereel op De Beer: een groep mensen en morinellen die zich daar niets van aantrekken.
Foto Henk Vogelzang; collectie Ed Buijsman.

 

Karakteristiek tafereel op De Beer: een morinel fotograferen

De lahol laat zich door niets of niemand van de wijs brengen. Foto Henk Vogelzang; collectie Ed Buijsman.