EditRegion4

De geschiedenis van De Beer, 1870-1940

Topografische kaart 1880De aanleg van de Nieuwe Waterweg maakte van De Beer een geïsoleerd gebied. Dit droeg er in hoge mate toe bij dat De Beer zich kon ontwikkelen tot een uniek natuurgebied. In 1912 werd een twee kilometer lange strekdam aan de zuidkant van de Nieuwe Waterweg. Deze dam zorgde ervoor dat de verplaatsing van zand evenwijdig aan de kust grotendeels tot stilstand kwam. Het strand van De Beer kon zich daardoor sterk uitbreiden. De afdamming van het Scheur en de verminderde waterafvoer door de Brielsche Maas leidden aan de zuidkant van De Beer in de loop der jaren tot een steeds groter wordend gebied van drassige gronden: de Vogelplaat. Omstreeks 1920 leidde dit tot de aangroei van een zandbank en tot het ontstaan van de Zuidpunt. De Beer was een prachtig voorbeeld van een dynamisch duinsysteem waar de zee nog vrij spel had. Grote strandvlaktes zorgen bovendien voor een ideale vestigingsplaats van een aantal kustbroedvogels: eerst het visdiefje en later ook de grote stern. Dit alles, tezamen met het oppervlak van De Beer van maar liefst 1300 ha, maakt dat we hier kunnen spreken over een uitzonderlijk natuurgebied, niet alleen in Nederland, maar in Noordwest-Europa. De formalisering van het beheer door de oprichting van de Stichting Natuurmonument De Beer in 1935 betekende een verdere verbetering. Een ‘eerste klas landschap’ meende Thijsse en velen met hem. Het was een geruststellende gedachte dat alles zo goed was geregeld voor dit prachtige gebied.

In 1900 al een belangrijke vogelbroedplaats

Verslagen uit de tijd rond 1900 repten al van 10.000 paar visdiefjes. De kluut en de dwergstern kwamen, overigens in tegenstelling tot de grote stern, toen ook al op De Beer voor. De grote aantallen vogels lokten ook ongewenst volk naar De Beer. Het rapen van eieren en het verzamelen van veren neemt vanaf het eind van de 19de eeuw zulke vormen aan dat de vogelstand ernstig in gevaar kwam. Ook de Beer had van dit ongewenste gedrag te lijden. Zo repte de rentmeester van Domeinen van een ‘verzamelplaats van stroopers en ander gespuis’. Dit alles was voor de Nederlandse Vereeniging tot Bescherming van Vogels voldoende aanleiding om in 1921 over te gaan tot een permanente bewaking van De Beer in de broedtijd. Eén van deze bewakers van het eerste uur was Siem de Jager uit Texel.

Natuurvorser Strijbos lyrisch over De Beer

Halverwege de jaren twintig van de vorige eeuw bezoekt de bekende natuurvorser Jan Strijbos De Beer. Hij wijdt in zijn boek 'Waar de stilte spreekt' een lyrische beschrijving aan De Beer. Zinsneden als ‘schelprijke en blinkend witte vlakten, wisselen af met door zeekraal, zeepostelein en zeedistel begroeide gedeelten. Verderop weer een geheel rood-paars getint door het bloeiende duizendguldenkruid’, ‘Onze strandwandeling werd een intens genot’ en ‘Toen maar weer verder, en steeds nieuwe troepen vogels, overal geschreeuw, gekrijsch en geroep, van vischdiefjes, dwergsterntjes, kluten en scholeksters. Hij besluit met ’Het kostte moeite om tot den terugtocht te besluiten’. De Bouwpolitie en Woningdienst Rotterdam gaf in 1927 opdracht voor een onderzoek naar de ‘meest waardevolle elementen in het landschap’. De reden was dat er vele gevaren dreigden: bevolkingstoename, grotere steden, meer verkeer en de uitbreiding van de industrie. Het rapport van het onderzoek meldde ov er De Beer: ‘Het is eenzaam en ontoegankelijk. Deze vormen een der mooiste landschappen van de Nederlandsche kust.´

Het Vogeleiland: een wel heel bijzonder boek

Omslag 'Het Vogeleiland', 1930In 1930 verscheen een boek dat misschien wel de bijbel van De Beer genoemd mag worden: Het Vogeleiland. ‘Vogeleiland’ was toen al een veel gebruikte, andere benaming voor De Beer. De titel van het boek verwijst naar het bijzondere van De Beer: het is een vogeldorado. We kunnen nu slechts met verbazing kennis nemen van de inhoud van het boek. Lyrische beschrijvingen van een natuurgebied waar alles in superlatieven plaatsvond. Het boek vermeldde 180 vogelsoorten. Het meest opmerkelijk was de aanwezigheid van de grootste kolonie van visdiefjes in West-Europa. De schrijvers van het boek waren Van Beusekom, Kooijmans, Rutten en Tinbergen. Zij omschreven zichzelf als een stel 'jonge zwervers'. Alles van De Beer komt in het boek van 248 pagina's aan de orde: de grote sterns, de visdieven, scholeksters en meeuwen, de Vlierenlaan, de plantengroei, de slikken aan de zuidkant. Niets is aan de aandacht van de jonge natuuronderzoekers ontsnapt. Liefdevol, gedetailleerd en enthousiasmerend is De Beer in al zijn facetten beschreven.

De Beer in beheer bij een eigen stichting

Begin van de jaren dertig was de Scheurpolder – waar beheerstechnisch ook De Beer bij behoorde - door Domeinen nog steeds verpacht aan de NV tot Exploitatie van den Scheurpolder. Het pachtcontract liep echter eind 1934 af. Reden dat onder andere de Vereeniging tot Behoud van Natuurmonumenten zich bij monde van haar voorzitter Van Tienhoven inspande om van De Beer een natuurmonument te maken. Zo ontving de minister van Economische Zaken en Arbeid, Terschuur, brieven waarin op de bijzondere betekenis van De Beer wordt gewezen. De minister zag wel wat in de suggesties om van De Beer een soort staatsnatuurmonument te maken. En in 1935 was het zover: de Stichting Natuurmonument De Beer. Voorzitter van het bestuur werd G.J. Heymeijer, rentmeester van Domeinen in Klundert. De samenstelling van het bestuur was zodanig dat de verschillende belangen die bij De Beer een rol spelen, vertegenwoordigd zijn. Volgens artikel 2 van de statuten was het doel van de stichting: 'de bescherming en instandhouding van het "Natuurmonument de Beer", gelegen in de Scheurpolder aan den Hoek van Holland (gemeente Rotterdam).' Artikel 3 vertelde hoe de stichting dit doel wil bereiken. Zo is onder andere sprake van het 'aanstellen van één of meer bewakers' en het 'regelen van bezoek'. Uitdrukkelijk werd ook gesproken over het doen van wetenschappelijk onderzoek en het ondersteunen daarvan.

Goed werk door de stichting

Eind 1936 komt het bestuur van de Stichting Natuurmonument De Beer met een belangrijke maatregel. Voor het eerst wordt het bezoek aan De Beer gereglementeerd in de vorm van een 'Reglement op het bezoeken van het Natuurmonument "de Beer" te Hoek van Holland'. Het was vooral bestuurslid Drijver die zich hiervoor beijverde. Hij ging zelfs zo ver dat hij stelde: 'Ook de Bestuursleden dienen zich te kunnen legitimeren'. Wij kunnen in het reglement lezen dat vanaf dan altijd een toegangsbewijs nodig is. Deze moesten ook van tevoren worden aangevraagd bij het 'Bestuur der Stichting'. De toegangsbewijzen werden pas verstrekt, nadat het vereiste geld was ontvangen. Een dagkaart kostte 50 cent en een gezelschapskaart 2,50 gulden; voor die tijd toch aardige bedragen. In de broedtijd, van 15 april tot 1 augustus, waren groepen van meer dan vijf personen niet toegestaan en buiten de broedtijd mochten de groepen hooguit uit 20 personen bestaan. Het terrein mocht bovendien slechts via het overzetveer vanuit Hoek van Holland betreden worden. Verder was er een verbod op kamperen en fotograferen en honden warenn op De Beer ook niet gewenst. De bewaking van het terrein was in handen van Siem de Jager met de oud rijksveldwachter A. Haaksman als assistent. Deze waren in de jaren in daarvoor ook als bewakers op De Beer aanwezig. Zeker is wel dat het toegangsbeheer tot De Beer heeft bijgedragen tot de voorspoedigeontwikkeling van De Beer in de tweede helft van de jaren dertig van de vorige eeuw.

Belangrijkste natuurmonumenten van ons land, ja van de heele wereld

De Beer uit 'Onze groote rivieren' Thijsse schreef in 'Onze groote rivieren' over De Beer: 'Grooter tegenstelling is wel niet haast niet denkbaar dan die tusschen het geweldig menselijk bedrijf langs den Waterweg en het afzonderlijk natuurleven op die Beer' en: 'Wel nu, De Beer is ondergebracht in een Stichting, met bestemming als natuurmonument. Het terrein wordt streng bewaakt en het bezoek doelmatig geregeld. De konijnen zullen er nog beteugeld moeten worden en wanneer dat eenmaal is gelukt, dan zal deze Beer mogen meetellen onder de belangrijkste natuurmonumenten van ons land, ja van de heele wereld.' Maar nog opmerkelijker was de zin van Thijsse uit het voorwoord bij het boek 'Het Vogeleiland': 'Hoe zal de wereld zijn over honderd jaar? Of laat ik het korter nemen, dan zie ik er ook nog wat van, laat ons zeggen twintig jaar. Er zal veel veranderen en snel, maar laat ons toch uit alle macht ervoor waken, dat er aan "De Beer" niets verandert wat de natuur zelve er gelieft te doen, want dat is op zichzelf ook al weer mooi en merkwaardig'. In de jaren dertig, dat is duidelijk, heeft niemand heeft enige vrees voor de toekomst van De Beer en waarom ook?

Kon het maar altijd zo blijven

Rotterdam was aan het eind van de jaren dertig de grootste haven van het Europa en na New York en Londen zelfs de derde haven ter wereld. Vooral de krachtige industriële ontwikkeling in het Ruhrgebied was voor Rotterdam van grote betekenis. Zo gingen kolen vanuit Duitsland via Rotterdam naar elders, terwijl ijzererts uit Zweden en Spanje op grote schaal naar Duitsland ging. De economische expansie van Duitsland in de jaren dertig was een zegen voor de Rotterdamse haven. Toch waren er ook nadelen: het is overwegend massagoed, het ging om grote volumes met een geringe toegevoegde waarde. Men had zich in Rotterdam al voor de Eerste Wereldoorlog gerealiseerd dat het éénzijdige ontwikkeling was. Dit was ook de reden dat Rotterdam probeerde industrie aan te trekken. Niet alleen aanvoer en doorvoer, maar ook verwerking van aangevoerde grondstoffen zou de Rotterdamse haven een solidere basis moeten geven. Dit was ook de reden dat Rotterdam al lang daarvoor, in het begin van de 20ste eeuw, probeerde om hoogovens in Rotterdam gevestigd te krijgen. Zonder succes: een trauma - want zo mogen we het wel noemen - dat later medebepalend voor het noodlot van De Beer zou zijn.

Ontwikkeling Rotterdamse haven gaat onverdoten voort

De Rotterdamse haven uit 'Waar wij wonen', 1937Vanaf 1880 maakte de Rotterdamse haven een stormachtige groei door met de aanleg van de Rijnhaven (1894), de 1ste en 2de Katendrechtse haven (1895), de Maashaven (1905), de Parkhaven (1909), de Schiehaven (1909), de Sint Jobshaven (1909), de Koushaven (1911), de IJsselhaven (1915), de Keilehaven (1915), de Lekhaven (1915), de Waalhaven (1931), de Merwehaven (1932) en de 1ste Petroleumhaven (1933). Vooral de aanleg van de immense Waalhaven met zijn wateroppervlakte van ruim 300 ha betekende een aanzienlijke schaalvergroting. Met de aanleg van de 2de Petroleumhaven werd in 1939 wel begonnen, maar de oorlog verhinderde de voltooiing. Uiteindelijk zou deze haven pas in 1949 gereed zijn. Het havenoppervlak verzesvoudigde in de periode 1880-1940. In 1940 bedroeg het oppervlak aan haventerreinen in de Rotterdamse haven bijna 2000 ha.

Vervolg De geschiedenis van De Beer, 1940-1955

Zie ook

Het landschap van De Beer voor 1940

De topografische kaart van 1880

De topograficshe kaart van 1935

 

25072009